1 Korinthiërs 12

0
1025
1 Korinthiërs 12
1 Korinthiërs 12
1 En van de   geestelijke gaven, broeders, wil ik niet, dat gij onwetende zijt.
2 Gij weet,   dat gij heidenen waart, tot de stomme afgoden heengetrokken, naar dat gij   geleid werdt.
3 Daarom   maak ik u bekend, dat niemand, die door den Geest Gods spreekt, Jezus een   vervloeking noemt; en niemand kan zeggen, Jezus den Heere te zijn, dan   doorden Heiligen Geest.
4 En er is   verscheidenheid der gaven, doch het is dezelfde Geest;
5 En er is   verscheidenheid der bedieningen, en het is dezelfde Heere;
6 En er is   verscheidenheid der werkingen, doch het is dezelfde God, Die alles in allen   werkt.
7 Maar aan   een iegelijk wordt de openbaring des Geestes gegeven tot hetgeen oorbaar is.
8 Want dezen   wordt door den Geest gegeven het woord der wijsheid, en een ander het woord   der kennis, door denzelfden Geest;
9 En een   ander het geloof, door denzelfden Geest; en een ander de gaven der   gezondmakingen, door denzelfden Geest.
10 En een   ander de werkingen der krachten; en een ander profetie; en een ander   onderscheidingen der geesten; en een ander menigerlei talen; en een ander   uitleggingder talen.
11 Doch deze   dingen alle werkt een en dezelfde Geest, delende aan een iegelijk in het   bijzonder, gelijkerwijs Hij wil.
12 Want   gelijk het lichaam een is, en vele leden heeft, en al de leden van dit ene   lichaam, vele zijnde, maar een lichaam zijn, alzo ook Christus.
13 Want ook   wij allen zijn door een Geest tot een lichaam gedoopt; hetzij Joden, hetzij   Grieken, hetzij dienstknechten, hetzij vrijen; en wij zijn allen tot een   Geestgedrenkt.
14 Want ook   het lichaam is niet een lid, maar vele leden.
15 Indien de   voet zeide: Dewijl ik de hand niet ben, zo ben ik van het lichaam niet; is   hij daarom niet van het lichaam?
16 En indien   het oor zeide: Dewijl ik het oog niet ben, zo ben ik van het lichaam niet; is   het daarom niet van het lichaam?
17 Ware het   gehele lichaam het oog, waar zou het gehoor zijn? Ware het gehele lichaam   gehoor, waar zou de reuk zijn?
18 Maar nu   heeft God de leden gezet, een iegelijk van dezelve in het lichaam, gelijk Hij   gewild heeft.
19 Waren zij   alle maar een lid, waar zou het lichaam zijn?
20 Maar nu   zijn er wel vele leden, doch maar een lichaam.
21 En het oog   kan niet zeggen tot de hand: Ik heb u niet van node; of wederom het hoofd tot   de voeten: Ik heb u niet van node.
22 Ja   veeleer, de leden, die ons dunken de zwakste des lichaams te zijn, die zijn   nodig.
23 En die ons   dunken de minst eerlijke leden des lichaams te zijn, denzelven doen wij   overvloediger eer aan; en onze onsierlijke leden hebben overvloediger   versiering.
24 Doch onze   sierlijke hebben het niet van node; maar God heeft het lichaam alzo   samengevoegd, gevende overvloediger eer aan hetgeen gebrek aan dezelve heeft;
25 Opdat geen   tweedracht in het lichaam zij, maar de leden voor elkander gelijke zorg   zouden dragen.
26 En hetzij   dat een lid lijdt, zo lijden al de leden mede; hetzij dat een lid   verheerlijkt wordt, zo verblijden zich al de leden mede.
27 En gijlieden   zijt het lichaam van Christus, en leden in het bijzonder.
28 En God   heeft er sommigen in de Gemeente gesteld, ten eerste apostelen, ten tweede   profeten, ten derde leraars, daarna krachten, daarna gaven dergezondmakingen,   behulpsels, regeringen, menigerlei talen.
29 Zijn zij   allen apostelen? Zijn zij allen profeten? Zijn zij allen leraars? Zijn zij   allen krachten?
30 Hebben zij   allen gaven der gezondmakingen? Spreken zij allen met menigerlei talen? Zijn   zij allen uitleggers?
31 Doch   ijvert naar de beste gaven; en ik wijs u een weg, die nog uitnemender is.