1 Korinthiërs 15

0
1018
1 Korinthiërs 15
1 Korinthiërs 15
1 Voorts,   broeders, ik maak u bekend het Evangelie, dat ik u verkondigd heb, hetwelk   gij ook aangenomen hebt, in hetwelk gij ook staat;
2 Door   hetwelk gij ook zalig wordt, indien gij het behoudt op zodanige wijze, als ik   het u verkondigd heb; tenzij dan dat gij tevergeefs geloofd hebt.
3 Want ik   heb ulieden ten eerste overgegeven, hetgeen ik ook ontvangen heb, dat   Christus gestorven is voor onze zonden, naar de Schriften;
4 En dat Hij   is begraven, en dat Hij is opgewekt ten derden dage, naar de Schriften;
5 En dat Hij   is van Cefas gezien, daarna van de twaalven.
6 Daarna is   Hij gezien van meer dan vijfhonderd broeders op eenmaal, van welken het meren   deel nog over is, en sommigen ook zijn ontslapen.
7 Daarna is   Hij gezien van Jakobus, daarna van al de apostelen.
8 En ten   laatste van allen is Hij ook van mij, als van een ontijdig geborene, gezien.
9 Want ik   ben de minste van de apostelen, die niet waardig ben een apostel genaamd te   worden, daarom dat ik de Gemeente Gods vervolgd heb.
10 Doch door   de genade Gods ben ik, dat ik ben; en Zijn genade, die aan mij bewezen is, is   niet ijdel geweest, maar ik heb overvloediger gearbeid dan zij allen;   dochniet ik, maar de genade Gods, Die met mij is.
11 Hetzij dan   ik, hetzij zijlieden, alzo prediken wij, en alzo hebt gij geloofd.
12 Indien nu   Christus gepredikt wordt, dat Hij uit de doden opgewekt is, hoe zeggen   sommigen onder u, dat er geen opstanding der doden is?
13 En indien   er geen opstanding der doden is, zo is Christus ook niet opgewekt.
14 En indien   Christus niet opgewekt is, zo is dan onze prediking ijdel, en ijdel is ook uw   geloof.
15 En zo   worden wij ook bevonden valse getuigen Gods; want wij hebben van God getuigd,   dat Hij Christus opgewekt heeft, Dien Hij niet heeft opgewekt, zo namelijkde   doden niet opgewekt worden.
16 Want   indien de doden niet opgewekt worden, zo is ook Christus niet opgewekt.
17 En indien   Christus niet opgewekt is, zo is uw geloof tevergeefs, zo zijt gij nog in uw   zonden.
18 Zo zijn   dan ook verloren, die in Christus ontslapen zijn.
19 Indien wij   alleenlijk in dit leven op Christus zijn hopende, zo zijn wij de ellendigste   van alle mensen.
20 Maar nu,   Christus is opgewekt uit de doden, en is de Eersteling geworden dergenen, die   ontslapen zijn.
21 Want   dewijl de dood door een mens is, zo is ook de opstanding der doden door een   Mens.
22 Want   gelijk zij allen in Adam sterven, alzo zullen zij ook in Christus allen   levend gemaakt worden.
23 Maar een   iegelijk in zijn orde: de eersteling Christus, daarna die van Christus zijn,   in Zijn toekomst.
24 Daarna zal   het einde zijn, wanneer Hij het Koninkrijk aan God en den Vader zal   overgegeven hebben; wanneer Hij zal te niet gedaan hebben alle heerschappij,   enalle macht en kracht.
25 Want Hij   moet als Koning heersen, totdat Hij al de vijanden onder Zijn voeten zal   gelegd hebben.
26 De laatste   vijand, die te niet gedaan wordt, is de dood.
27 Want Hij   heeft alle dingen Zijn voeten onderworpen. Doch wanneer Hij zegt, dat Hem alle   dingen onderworpen zijn, zo is het openbaar, dat Hij uitgenomen wordt,Die Hem   alle dingen onderworpen heeft.
28 En wanneer   Hem alle dingen zullen onderworpen zijn, dan zal ook de Zoon Zelf onderworpen   worden Dien, Die Hem alle dingen onderworpen heeft, opdat God zijalles in   allen.
29 Anders,   wat zullen zij doen, die voor de doden gedoopt worden, indien de doden   ganselijk niet opgewekt worden? Waarom worden zij voor de doden ook gedoopt?
30 Waarom   zijn ook wij alle ure in gevaar?
31 Ik sterf   alle dagen, hetwelk ik betuig bij onzen roem, dien ik heb in Christus Jezus,   onzen Heere.
32 Zo ik,   naar den mens, tegen de beesten gevochten heb te Efeze, wat nuttigheid is het   mij, indien de doden niet opgewekt worden? Laat ons eten en drinken,   wantmorgen sterven wij.
33 Dwaalt   niet, kwade samensprekingen verderven goede zeden.
34 Waakt op   rechtvaardiglijk, en zondigt niet. Want sommigen hebben de kennis van God   niet. Ik zeg het u tot schaamte.
35 Maar, zal   iemand zeggen: Hoe zullen de doden opgewekt worden, en met hoedanig een   lichaam zullen zij komen?
36 Gij dwaas,   hetgeen gij zaait, wordt niet levend, tenzij dat het gestorven is;
37 En hetgeen   gij zaait, daarvan zaait gij het lichaam niet, dat worden zal, maar een bloot   graan, naar het voorvalt, van tarwe, of van enig der andere granen.
38 Maar God   geeft hetzelve een lichaam, gelijk Hij wil, en aan een iegelijk zaad zijn   eigen lichaam.
39 Alle vlees   is niet hetzelfde vlees; maar een ander is het vlees der mensen, en een ander   is het vlees der beesten, en een ander der vissen, en een ander der vogelen.
40 En er zijn   hemelse lichamen, en er zijn aardse lichamen; maar een andere is de   heerlijkheid der hemelse, en een andere der aardse.
41 Een andere   is de heerlijkheid der zon, en een andere is de heerlijkheid der maan, en een   andere is de heerlijkheid der sterren; want de ene ster verschilt   inheerlijkheid van de andere ster.
42 Alzo zal   ook de opstanding der doden zijn. Het lichaam wordt gezaaid in   verderfelijkheid, het wordt opgewekt in onverderfelijkheid;
43 Het wordt   gezaaid in oneer, het wordt opgewekt in heerlijkheid; het wordt gezaaid in   zwakheid, het wordt opgewekt in kracht.
44 Een   natuurlijk lichaam wordt er gezaaid, een geestelijk lichaam wordt er   opgewekt. Er is een natuurlijk lichaam, en er is een geestelijk lichaam.
45 Alzo is er   ook geschreven: De eerste mens Adam is geworden tot een levende ziel; de   laatste Adam tot een levendmakenden Geest.
46 Doch het   geestelijke is niet eerst, maar het natuurlijke, daarna het geestelijke.
47 De eerste   mens is uit de aarde, aards; de tweede Mens is de Heere uit den hemel.
48 Hoedanig   de aardse is, zodanige zijn ook de aardsen; en hoedanig de hemelse is,   zodanige zijn ook de hemelsen.
49 En   gelijkerwijs wij het beeld des aardsen gedragen hebben, alzo zullen wij ook   het beeld des hemelsen dragen.
50 Doch dit   zeg ik, broeders, dat vlees en bloed het Koninkrijk Gods niet beerven kunnen,   en de verderfelijkheid beerft de onverderfelijkheid niet.
51 Ziet, ik   zeg u een verborgenheid: wij zullen wel niet allen ontslapen, maar wij zullen   allen veranderd worden;
52 In een   punt des tijds, in een ogenblik, met de laatste bazuin; want de bazuin zal   slaan, en de doden zullen onverderfelijk opgewekt worden, en wij zullen   veranderdworden.
53 Want dit   verderfelijke moet onverderfelijkheid aandoen, en dit sterfelijke moet   onsterfelijkheid aandoen.
54 En wanneer   dit verderfelijke zal onverderfelijkheid aangedaan hebben, en dit sterfelijke   zal onsterfelijkheid aangedaan hebben, alsdan zal het woord geschieden,   datgeschreven is: De dood is verslonden tot overwinning.
55 Dood, waar   is uw prikkel? Hel, waar is uw overwinning?
56 De prikkel   nu des doods is de zonde; en de kracht der zonde is de wet.
57 Maar Gode   zij dank, Die ons de overwinning geeft door onzen Heere Jezus Christus.
58 Zo dan,   mijn geliefde broeders! Zijt standvastig, onbewegelijk, altijd overvloedig   zijnde in het werk des Heeren, als die weet, dat uw arbeid niet ijdel is in   den Heere.