1 Korinthiërs 14

0
1092
1 Korinthiërs 14
1 Korinthiërs 14
1 Jaagt de   liefde na, en ijvert om de geestelijke gaven, maar meest, dat gij moogt   profeteren.
2 Want die   een vreemde taal spreekt, spreekt niet den mensen, maar Gode; want niemand   verstaat het, doch met den geest spreekt hij verborgenheden.
3 Maar die   profeteert, spreekt den mensen stichting, en vermaning en vertroosting.
4 Die een   vreemde taal spreekt, die sticht zichzelven; maar die profeteert die sticht   de Gemeente.
5 En ik wil   wel, dat gij allen in vreemde talen spreekt, maar meer, dat gij profeteert;   want die profeteert, is meerder dan die vreemde talen spreekt, tenzij dan,   dat hijhet uitlegge, opdat de Gemeente stichting moge ontvangen.
6 En nu,   broeders, indien ik tot u kwam, en sprak vreemde talen, wat nuttigheid zou ik   u doen, zo ik tot u niet sprak, of in openbaring, of in kennis, of in   profetie of inlering?
7 Zelfs ook   de levenloze dingen, die geluid geven, hetzij fluit, hetzij citer, zo zij   geen onderscheid met hun klank geven, hoe zal bekend worden, hetgeen op de   fluit ofop de citer gespeeld wordt?
8 Want ook   indien de bazuin een onzeker geluid geeft, wie zal zich tot den krijg   bereiden?
9 Alzo ook   gijlieden, indien gij niet door de taal een duidelijke rede geeft, hoe zal   verstaan worden hetgeen gesproken wordt? Want gij zult zijn als die in de luchtspreekt.
10 Er zijn,   naar het voorvalt, zo vele soorten van stemmen in de wereld, en geen derzelve   is zonder stem.
11 Indien ik   dan de kracht der stem niet weet, zo zal ik hem, die spreekt, barbaars zijn;   en hij, die spreekt, zal bij mij barbaars zijn.
12 Alzo ook   gij, dewijl gij ijverig zijt naar geestelijke gaven, zo zoekt dat gij moogt   overvloedig zijn tot stichting der Gemeente.
13 Daarom,   die in een vreemde taal spreekt, die bidde, dat hij het moge uitleggen.
14 Want   indien ik in een vreemde taal bid, mijn geest bidt wel, maar mijn verstand is   vruchteloos.
15 Wat is het   dan? Ik zal wel met den geest bidden, maar ik zal ook met het verstand   bidden; ik zal wel met den geest zingen, maar ik zal ook met het verstand   zingen.
16 Anderszins,   indien gij dankzegt met den geest, hoe zal degene, die de plaats eens ongeleerden   vervult, amen zeggen op uw dankzegging, dewijl hij niet weet, wat gijzegt?
17 Want gij   dankzegt wel behoorlijk, maar de ander wordt niet gesticht.
18 Ik dank   mijn God, dat ik meer vreemde talen spreek, dan gij allen;
19 Maar ik   wil liever in de Gemeente vijf woorden spreken met mijn verstand, opdat ik   ook anderen moge onderwijzen, dan tien duizend woorden in een vreemde taal.
20 Broeders,   wordt geen kinderen in het verstand, maar zijt kinderen in de boosheid, en   wordt in het verstand volwassen.
21 In de wet   is geschreven: Ik zal door lieden van andere talen, en door andere lippen tot   dit volk spreken, en ook alzo zullen zij Mij niet horen, zegt de Heere.
22 Zo dan, de   vreemde talen zijn tot een teken niet dengenen, die geloven, maar den   ongelovigen; en de profetie niet den ongelovigen, maar dengenen, die geloven.
23 Indien dan   de gehele Gemeente bijeenvergaderd ware, en zij allen in vreemde talen   spraken, en enige ongeleerden of ongelovigen inkwamen, zouden zij niet   zeggen,dat gij uitzinnig waart?
24 Maar   indien zij allen profeteerden, en een ongelovige of ongeleerde inkwame, die   wordt van allen overtuigd, en hij wordt van allen geoordeeld.
25 En alzo   worden de verborgene dingen zijns harten openbaar; en alzo, vallende op zijn   aangezicht, zal hij God aanbidden, en verkondigen, dat God waarlijk onder u   is.
26 Wat is het   dan, broeders? Wanneer gij samenkomt, een iegelijk van u, heeft hij een psalm,   heeft hij een leer, heeft hij een vreemde taal, heeft hij een   openbaring,heeft hij een uitlegging; laat alle dingen geschieden tot   stichting;
27 En zo   iemand een vreemde taal spreekt, dat het door twee, of ten meeste drie   geschiede, en bij beurte; en dat een het uitlegge.
28 Maar   indien er geen uitlegger is, dat hij zwijge in de Gemeente; doch dat hij tot   zichzelven spreke, en tot God.
29 En dat   twee of drie profeten spreken, en dat de anderen oordelen.
30 Doch   indien een ander, die er zit, iets geopenbaard is, dat de eerste zwijge.
31 Want gij   kunt allen, de een na den ander profeteren, opdat zij allen leren, en allen   getroost worden.
32 En de   geesten der profeten zijn den profeten onderworpen.
33 Want God   is geen God van verwarring, maar van vrede, gelijk in al de Gemeenten der   heiligen.
34 Dat uw   vrouwen in de Gemeenten zwijgen; want het is haar niet toegelaten te spreken,   maar bevolen onderworpen te zijn, gelijk ook de wet zegt.
35 En zo zij   iets willen leren, laat haar te huis haar eigen mannen vragen; want het staat   lelijk voor de vrouwen, dat zij in de Gemeente spreken.
36 Is het   Woord Gods van u uitgegaan? Of is het tot u alleen gekomen?
37 Indien   iemand meent een profeet te zijn, of geestelijke, die erkenne, dat, hetgeen   ik u schrijf, des Heeren geboden zijn.
38 Maar zo   iemand onwetend is, die zij onwetend.
39 Zo dan,   broeders, ijvert om te profeteren, en verhindert niet in vreemde talen te   spreken.
40 Laat alle   dingen eerlijk en met orde geschieden.