1 Korinthiërs 16

0
792
1 Korinthiërs 16
1 Korinthiërs 16
1 Aangaande   nu de verzameling, die voor de heiligen geschiedt, gelijk als ik aan de   Gemeenten in Galatie verordend heb, doet ook gij alzo.
2 Op elken   eersten dag der week, legge een iegelijk van u iets bij zichzelven weg,   vergaderende een schat, naar dat hij welvaren verkregen heeft; opdat   deverzamelingen alsdan niet eerst geschieden, wanneer ik gekomen zal zijn.
3 En wanneer   ik daar zal gekomen zijn, zal ik hen, die gij zult bekwaam achten door   brieven, zenden, om uw gave naar Jeruzalem over te dragen.
4 En indien   het der moeite waardig mocht zijn, dat ik ook zelf reizen zou, zo zullen zij   met mij reizen.
5 Doch ik   zal tot u komen, wanneer ik Macedonie zal doorgegaan zijn, (want ik zal door   Macedonie gaan);
6 En ik zal   mogelijk bij u blijven, of ook overwinteren, opdat gij mij moogt geleiden,   waar ik zal henenreizen.
7 Want ik   wil u nu niet zien in het voorbijgaan, maar ik hoop enigen tijd bij u te   blijven, indien het de Heere zal toelaten.
8 Maar ik   zal te Efeze blijven tot den pinkster dag.
9 Want mij   is een grote en krachtige deur geopend, en er zijn vele tegenstanders.
10 Zo nu   Timotheus komt, ziet, dat hij buiten vreze bij u zij; want hij werkt het werk   des Heeren, gelijk als ik.
11 Dat hem   dan niemand verachte; maar geleidt hem in vrede, opdat hij tot mij kome; want   ik verwacht hem met de broederen.
12 En wat   aangaat Apollos, den broeder, ik heb hem zeer gebeden, dat hij met de   broederen tot u komen zou; maar het was ganselijk zijn wil niet, dat hij nu   zoukomen; doch hij zal komen, wanneer het hem wel gelegen zal zijn.
13 Waakt,   staat in het geloof, houdt u mannelijk, zijt sterk.
14 Dat al uw   dingen in de liefde geschieden.
15 En ik bid   u, broeders, gij kent het huis van Stefanas, dat het is de eersteling van   Achaje, en dat zij zichzelven den heiligen ten dienst hebben geschikt;
16 Dat gij   ook u aan de zodanigen onderwerpt, en aan een iegelijk, die medewerkt en   arbeidt.
17 En ik   verblijde mij over de aankomst van Stefanas, en Fortunatus, en Achaikus, want   dezen hebben vervuld hetgeen mij aan u ontbrak;
18 Want zij   hebben mijn geest verkwikt, en ook den uwen. Erkent dan de zodanigen.
19 U groeten   de Gemeenten van Azie. U groeten zeer in den Heere Aquila en Priscilla, met   de Gemeente, die te hunnen huize is.
20 U groeten   al de broeders. Groet elkander met een heiligen kus.
21 De   groetenis met mijn hand van Paulus.
22 Indien   iemand den Heere Jezus Christus niet liefheeft, die zij een vervloeking;   Maran-atha!
23 De genade   van den Heere Jezus Christus zij met u.