1 Korinthiërs 13

0
1019
1 Korinthiërs 13
1 Korinthiërs 13
1 Al ware   het, dat ik de talen der mensen en der engelen sprak, en de liefde niet had,   zo ware ik een klinkend metaal, of luidende schel geworden.
2 En al ware   het dat ik de gave der profetie had, en wist al de verborgenheden en al de   wetenschap; en al ware het, dat ik al het geloof had, zodat ik bergen   verzette,en de liefde niet had, zo ware ik niets.
3 En al ware   het, dat ik al mijn goederen tot onderhoud der armen uitdeelde, en al ware   het, dat ik mijn lichaam overgaf, opdat ik verbrand zou worden, en had   deliefde niet, zo zou het mij geen nuttigheid geven.
4 De liefde   is lankmoedig, zij is goedertieren; de liefde is niet afgunstig; de liefde   handelt niet lichtvaardiglijk, zij is niet opgeblazen;
5 Zij   handelt niet ongeschiktelijk, zij zoekt zichzelve niet, zij wordt niet   verbitterd, zij denkt geen kwaad;
6 Zij   verblijdt zich niet in de ongerechtigheid, maar zij verblijdt zich in de   waarheid;
7 Zij bedekt   alle dingen, zij gelooft alle dingen, zij hoopt alle dingen, zij verdraagt   alle dingen.
8 De liefde   vergaat nimmermeer; maar hetzij profetieen, zij zullen te niet gedaan worden;   hetzij talen, zij zullen ophouden; hetzij kennis, zij zal te niet gedaan   worden.
9 Want wij   kennen ten dele, en wij profeteren ten dele;
10 Doch   wanneer het volmaakte zal gekomen zijn, dan zal hetgeen ten dele is, te niet   gedaan worden.
11 Toen ik   een kind was, sprak ik als een kind, was ik gezind als een kind, overlegde ik   als een kind; maar wanneer ik een man geworden ben, zo heb ik te niet   gedaanhetgeen eens kinds was.
12 Want wij   zien nu door een spiegel in een duistere rede, maar alsdan zullen wij zien   aangezicht tot aangezicht; nu ken ik ten dele, maar alsdan zal ik kennen,   gelijkook ik gekend ben.
13 En nu   blijft geloof, hoop en liefde, deze drie; doch de meeste van deze is de   liefde