Het gebed van Manasse

0
2697
Cross and Holy Leather Bible on Wooden Background
Het gebed van Manasse

Het gebed van Manasse is één van de, door zowel joden, rooms-katholieken als protestanten als apocrief beschouwde boeken die voorkomt in bepaalde edities van de Griekse Septuagint en als een bijlage in de Latijnse Vulgata. Hiëronymus voegde het als bijlage aan de Vulgata toe omdat “het anders verloren gaat”. In sommige edities van de Septuagint vormt het een deel van het eveneens apocriefe boek Oden en wordt geaccepteerd als deutero-canoniek boek door sommige Oosters Orthodoxe christenen. Maar het komt niet voor in de moderne gedrukte Griekse bijbels, ongeacht of deze bijbels in antiek of modern Grieks zijn vertaald. In de Ethiopische bijbel is het gebed opgenomen in het Bijbelboek II Kronieken.   Dit korte gebed van slechts 15 verzen is een smeekbede, toegeschreven aan de Judese koning Manasse. Deze koning wordt in de Bijbel genoemd als een van de grootste afgodendienaars van alle Judese koningen (2 Koningen 21-1-18). Nadat hij echter krijgsgevangen genomen is door de Assyriërs, bidt hij God om vergeving (2 Kronieken 33:10-17) en wordt weer in genade aangenomen.   Het gebed van Manasse wordt gezongen in de completen van de Oosters-orthodoxe liturgie.

Het gebed van Manasse

  1. Almachtige Heer,God van onze voorouders Abraham, Isaak en Jakob en van hun rechtvaardig nageslacht,
  2. u hebt hemel en aarde gemaakt in al hun rijkdom,
  3. de zee gekluisterd met uw machtig woord, de oervloed gesloten en verzegeld met uw ontzagwekkende naam;
  4. alles siddert en beeft voor uw macht.
  5. Niemand kan uw luister verdragen of de toorn weerstaan waarmee u zondaars bedreigt.
  6. De barmhartigheid die u belooft kan niemand meten of doorgronden.
  7. U bent de hoogste Heer, vol mededogen, geduldig en trouw, en tot vergeving bereid als mensen kwaad doen.
  8. Heer, u die God bent van de rechtvaardigen, u vraagt geen berouw van de rechtvaardigen, van Abraham, Isaak en Jakob, die niet tegen u hebben gezondigd, maar van mij, van een zondaar, vraagt u berouw.
  9. Want mijn zonden zijn talrijker dan zandkorrels aan de zee, steeds meer overtredingen beging ik, Heer, steeds zwaardere; ik ben het niet waard op te zien naar de hoge hemel, zo groot is het onrecht dat ik heb begaan.
  10. Een zware keten van ijzer drukt mij neer, en ik buig het hoofd om mijn zonden; voor mij bestaat geen vergeving. Ik heb immers uw woede gewekt en gedaan wat slecht is in uw ogen: afgodsbeelden opgericht en zonde na zonde begaan.
  11. Maar nu buig ik mij neer en bid om uw goedheid.
  12. Ik heb gezondigd, Heer, ik heb gezondigd, ik erken mijn overtredingen.
  13. Ik bid u: vergeef mij, Heer, vergeef mij. Laat mij niet ten onder gaan met mijn zonden, stapel uw straffen niet op tegen mij, koester uw wrok niet voor eeuwig, verban mij niet naar het diepst van de aarde. U, Heer, bent toch de God van al wie berouw toont!
  14. Ook mij zult u uw goedheid tonen, uw grote barmhartigheid zal mij redden, hoe onwaardig ik ook ben.
  15. Ik zal u voortdurend prijzen, alle dagen van mijn leven, want alle hemelse machten bezingen u, en uw roem is eeuwig. Amen.