2 Corinthiërs 1

0
859
2 Corinthiërs 1
2 Corinthiërs 1
1 Paulus,   een apostel van Jezus Christus, door den wil van God, en Timotheus, de   broeder, aan de Gemeente Gods, die te Korinthe is, met al de heiligen, die in   geheelAchaje zijn:
2 Genade zij   u en vrede van God, onzen Vader, en den Heere Jezus Christus.
3 Geloofd   zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, de Vader der   barmhartigheden, en de God aller vertroosting;
4 Die ons   vertroost in al onze verdrukking, opdat wij zouden kunnen vertroosten   degenen, die in allerlei verdrukking zijn, door de vertroosting, met welke   wij zelvenvan God vertroost worden.
5 Want   gelijk het lijden van Christus overvloedig is in ons, alzo is ook door   Christus onze vertroosting overvloedig.
6 Doch   hetzij dat wij verdrukt worden, het is tot uw vertroosting en zaligheid, die   gewrocht wordt in de lijdzaamheid van hetzelfde lijden, hetwelk wij ook   lijden; hetzijdat wij vertroost worden, het is tot uw vertroosting en   zaligheid;
7 En onze   hoop van u is vast, als die weten, dat, gelijk gij gemeenschap hebt aan het   lijden, gij ook alzo gemeenschap hebt aan de vertroosting.
8 Want wij   willen niet, broeders, dat gij onwetende zijt van onze verdrukking, die ons   in Azie overkomen is, dat wij uitnemend zeer bezwaard zijn geweest boven   onzemacht, alzo dat wij zeer in twijfel waren, ook van het leven.
9 Ja, wij   hadden al zelven in onszelven het vonnis des doods, opdat wij niet op   onszelven vertrouwen zouden, maar op God, Die de doden verwekt;
10 Die ons   uit zo groten dood verlost heeft, en nog verlost; op Welken wij hopen, dat   Hij ons ook nog verlossen zal.
11 Alzo   gijlieden ook medearbeidt voor ons door het gebed, opdat over de gave, door   vele personen aan ons teweeggebracht ook voor ons dankzegging door   velengedaan worde.
12 Want onze   roem is deze, namelijk de getuigenis van ons geweten, dat wij in   eenvoudigheid en oprechtheid Gods, niet in vleselijke wijsheid, maar in de   genade Gods,in de wereld verkeerd hebben, en allermeest bij ulieden.
13 Want wij   schrijven u geen andere dingen, dan die gij kent, of ook erkent; en ik hoop,   dat gij ze ook tot het einde toe erkennen zult;
14 Gelijkerwijs   gij ook ten dele ons erkend hebt, dat wij uw roem zijn, gelijk gij ook de   onze zijt, in den dag van den Heere Jezus.
15 En op dit   betrouwen wilde ik te voren tot u komen, opdat gij een tweede genade zoudt   hebben;
16 En door uw   stad naar Macedonie gaan, en wederom van Macedonie tot u komen, en van   ulieden naar Judea geleid worden.
17 Als ik dan   dit voorgenomen heb, heb ik ook lichtvaardigheid gebruikt? Of neem ik het   naar het vlees voor, hetgeen ik voorneem, opdat bij mij zou wezen, ja, ja,   enneen, neen?
18 Doch God   is getrouw, dat ons woord, hetwelk tot u is geschied, niet is geweest ja en   neen.
19 Want de   Zoon van God, Jezus Christus, Die onder u door ons is gepredikt, namelijk   door mij, en Silvanus, en Timotheus, was niet ja en neen, maar is geweest ja   inHem.
20 Want   zovele beloften Gods als er zijn, die zijn in Hem ja, en zijn in Hem amen,   Gode tot heerlijkheid door ons.
21 Maar Die   ons met u bevestigt in Christus, en Die ons gezalfd heeft, is God;
22 Die ons   ook heeft verzegeld, en het onderpand des Geestes in onze harten gegeven.
23 Doch ik   aanroepe God tot een Getuige over mijn ziel, dat ik, om u te sparen, nog te   Korinthe niet ben gekomen.