Romeinen 14

0
942
Romeinen 14
Romeinen 14

 

1 Dengene   nu, die zwak is in het geloof, neemt aan, maar niet tot twistige   samensprekingen.
2 De een   gelooft wel, dat men alles eten mag, maar die zwak is, eet moeskruiden.
3 Die daar   eet, verachte hem niet, die niet eet; en die niet eet, oordele hem niet, die   daar eet; want God heeft hem aangenomen.
4 Wie zijt   gij, die eens anderen huisknecht oordeelt? Hij staat, of hij valt zijn eigen   heer; doch hij zal vastgesteld worden, want God is machtig hem vast te   stellen.
5 De een   acht wel den enen dag boven den anderen dag; maar de ander acht al de dagen gelijk.   Een iegelijk zij in zijn eigen gemoed ten volle verzekerd.
6 Die den   dag waarneemt, die neemt hem waar den Heere; en die den dag niet waarneemt,   die neemt hem niet waar den Heere. Die daar eet, die eet zulks denHeere, want   hij dankt God; en die niet eet, die eet zulks den Heere niet, en hij dankt   God.
7 Want   niemand van ons leeft zichzelven, en niemand sterft zichzelven.
8 Want   hetzij dat wij leven, wij leven den Heere; hetzij dat wij sterven, wij   sterven den Heere. Hetzij dan dat wij leven, hetzij dat wij sterven, wij zijn   des Heeren.
9 Want   daartoe is Christus ook gestorven, en opgestaan, en weder levend geworden,   opdat Hij beiden over doden en levenden heersen zou.
10 Maar gij,   wat oordeelt gij uw broeder? Of ook gij, wat veracht gij uw broeder? Want wij   zullen allen voor den rechterstoel van Christus gesteld worden.
11 Want er is   geschreven: Ik leef, zegt de Heere; voor Mij zal alle knie zich buigen, en   alle tong zal God belijden.
12 Zo dan een   iegelijk van ons zal voor zichzelven Gode rekenschap geven.
13 Laat ons   dan elkander niet meer oordelen; maar oordeelt dit liever, namelijk, dat gij   den broeder geen aanstoot of ergernis geeft.
14 Ik weet en   ben verzekerd in den Heere Jezus, dat geen ding onrein is in zichzelven; dan   die acht iets onrein te zijn, die is het onrein.
15 Maar   indien uw broeder om der spijze wil bedroefd wordt, zo wandelt gij niet meer   naar liefde. Verderf dien niet met uw spijze, voor welken Christusgestorven   is.
16 Dat dan uw   goed niet gelasterd worde.
17 Want het   Koninkrijk Gods is niet spijs en drank, maar rechtvaardigheid, en vrede, en   blijdschap, door den Heiligen Geest.
18 Want die   Christus in deze dingen dient, is Gode welbehagelijk, en aangenaam den   mensen.
19 Zo dan   laat ons najagen, hetgeen tot den vrede, en hetgeen tot de stichting onder   elkander dient.
20 Verbreek   het werk van God niet om der spijze wil. Alle dingen zijn wel rein; maar het   is kwaad den mens, die met aanstoot eet.
21 Het is   goed geen vlees te eten, noch wijn te drinken, noch iets, waaraan uw broeder   zich stoot, of geergerd wordt, of waarin hij zwak is.
22 Hebt gij   geloof? hebt dat bij uzelven voor God. Zalig is hij, die zichzelven niet   oordeelt in hetgeen hij voor goed houdt.
23 Maar die   twijfelt, indien hij eet, is veroordeeld, omdat hij niet uit het geloof eet.   En al wat uit het geloof niet is, dat is zonde.