Romeinen 15

0
1189
Romeinen 15
Romeinen 15
1 Maar wij,   die sterk zijn, zijn schuldig de zwakheden der onsterken te dragen, en niet   onszelven te behagen.
2 Dat dan   een iegelijk van ons zijn naaste behage ten goede, tot stichting.
3 Want ook   Christus heeft Zichzelven niet behaagd, maar gelijk geschreven is: De   smadingen dergenen, die U smaden, zijn op Mij gevallen.
4 Want al   wat te voren geschreven is, dat is tot onze lering te voren geschreven, opdat   wij, door lijdzaamheid en vertroosting der Schriften, hoop hebben zouden.
5 Doch de   God der lijdzaamheid en der vertroosting geve u, dat gij eensgezind zijt   onder elkander naar Christus Jezus;
6 Opdat gij   eendrachtelijk, met een mond, moogt verheerlijken den God en Vader van onzen   Heere Jezus Christus.
7 Daarom   neemt elkander aan, gelijk ook Christus ons aangenomen heeft, tot de   heerlijkheid Gods.
8 En ik zeg,   dat Jezus Christus een dienaar geworden is der besnijdenis, vanwege de   waarheid Gods, opdat Hij bevestigen zou de beloftenissen der vaderen;
9 En de   heidenen God vanwege de barmhartigheid zouden verheerlijken; gelijk   geschreven is: Daarom zal ik U belijden onder de heidenen, en Uw   Naamlofzingen.
10 En wederom   zegt Hij: Weest vrolijk, gij heidenen met Zijn volk!
11 En   wederom: Looft den Heere, al gij heidenen, en prijst Hem, al gij volken!
12 En wederom   zegt Jesaja: Er zal zijn de wortel van Jessai, en Die opstaat, om over de   heidenen te gebieden; op Hem zullen de heidenen hopen.
13 De God nu   der hoop vervulle ulieden met alle blijdschap en vrede in het geloven, opdat   gij overvloedig moogt zijn in de hoop, door de kracht des HeiligenGeestes.
14 Doch, mijn   broeders, ook ik zelf ben verzekerd van u, dat gij ook zelven vol zijt van goedheid,   vervuld met alle kennis, machtig om ook elkander te vermanen.
15 Maar ik   heb u eensdeels te stoutelijker geschreven, broeders, u als wederom dit   indachtig makende, om de genade, die mij van God gegeven is;
16 Opdat ik   een dienaar van Jezus Christus zij onder de heidenen, het Evangelie van God   bedienende, opdat de offerande der heidenen aangenaam worde,geheiligd door   den Heiligen Geest.
17 Zo heb ik   dan roem in Christus Jezus in die dingen, die God aangaan.
18 Want ik   zou niet durven iets zeggen, hetwelk Christus door mij niet gewrocht heeft,   tot gehoorzaamheid der heidenen, met woorden en werken;
19 Door   kracht van tekenen en wonderheden, en door de kracht van den Geest Gods,   zodat ik, van Jeruzalem af, en rondom, tot Illyrikum toe, het Evangelie   vanChristus vervuld heb.
20 En alzo   zeer begerig geweest ben om het Evangelie te verkondigen, niet waar Christus   genoemd was, opdat ik niet op eens anders fondament zou bouwen;
21 Maar   gelijk geschreven is: Denwelken van Hem niet was geboodschapt, die zullen het   zien; en dewelke het niet gehoord hebben, die zullen het verstaan.
22 Waarom ik   ook menigmaal verhinderd geweest ben tot u te komen.
23 Maar nu   geen plaats meer hebbende in deze gewesten, en van over vele jaren groot   verlangen hebbende, om tot u te komen,
24 Zo zal ik,   wanneer ik naar Spanje reis, tot u komen; want ik hoop in het doorreizen u te   zien, en van u derwaarts geleid te worden, als ik eerst van   uliedertegenwoordigheid eensdeels verzadigd zal zijn.
25 Maar nu   reis ik naar Jeruzalem, dienende de heiligen.
26 Want het   heeft dien van Macedonie en Achaje goed gedacht een gemene handreiking te   doen aan de armen onder de heiligen, die te Jeruzalem zijn.
27 Want het   heeft hun zo goed gedacht; ook zijn zij hun schuldenaars; want indien de   heidenen hunner geestelijke goederen deelachtig zijn geworden, zo zijn zijook   schuldig hen van lichamelijke goederen te dienen.
28 Als ik dan   dit volbracht, en hun deze vrucht verzegeld zal hebben, zo zal ik door   ulieder stad naar Spanje afkomen.
29 En ik   weet, dat ik, tot u komende, met vollen zegen des Evangelies van Christus   komen zal.
30 En ik bid   u, broeders, door onzen Heere Jezus Christus, en door de liefde des Geestes,   dat gij met mij strijdt in de gebeden tot God voor mij;
31 Opdat ik   mag bevrijd worden van de ongehoorzamen in Judea, en dat deze mijn dienst,   dien ik aan Jeruzalem doe, aangenaam zij den heiligen;
32 Opdat ik   met blijdschap, door den wil van God, tot u mag komen, en met u verkwikt   worden.
33 En de God   des vredes zij met u allen. Amen.