Genesis 14

0
799
Genesis 14
Genesis 14

1 En het geschiedde in de dagen van Amrafel, de koning van Sinear, van Arioch, dekoning van Ellasar, van Kedor-Laomer, de koning van Elam, en van Tideal, denkoning der volken;

2 Dat zij krijg voerden met Bera, koning van Sodom, en met Birsa, koning vanGomorra, Sinab, koning van Adama, en Semeber, koning van Zeboim, en dekoning van Bela, dat is Zoar.

3 Deze allen voegden zich samen in het dal Siddim, dat is de Zoutzee.

4 Twaalf jaren hadden zij Kedor-Laomer gediend; maar in het dertiende jaar vielenzij af.

5 Zo kwam Kedor-Laomer in het veertiende jaar, en de koningen, die met hemwaren, en sloegen de Refaiten in Asteroth-Karnaim, en de Zuzieten in Ham, en deEmieten in Schave-Kiriathaim;

6 En de Horieten op hun gebergte Seir, tot aan het effen veld van Paran, hetwelkaan de woestijn is.

7 Daarna keerden zij wederom, en kwamen tot En-Mispat, dat is Kades, ensloegen al het land der Amalekieten, en ook den Amoriet, die te Hazezon-Thamarwoonde.

8 Toen toog de koning van Sodom uit, en de koning van Gomorra, en de koningvan Adama, en de koning van Zeboim, en de koning van Bela, dat is Zoar; en zijstelden tegen hen slagorden in het dal Siddim,

9 Tegen Kedor-Laomer, den koning van Elam, en Tideal, den koning der volken,en Amrafel, den koning van Sinear, en Arioch, den koning van Ellasar; vierkoningen tegen vijf.

10 Het dal nu van Siddim was vol lijmputten; en de koningen van Sodom enGomorra vluchtten, en vielen aldaar; en de overgeblevenen vluchtten naar hetgebergte.

11 En zij namen al de have van Sodom en Gomorra, en al hun spijze, en trokkenweg.

12 Ook namen zij Lot, den zoon van Abrams broeder, en zijn have, en trokken weg;want hij woonde in Sodom.

13 Toen kwam er een, die ontkomen was, en boodschapte het aan Abram, denHebreer, die woonachtig was aan de eikenbossen van Mamre, den Amoriet,broeder van Eskol, en broeder van Aner, welke Abrams bondgenoten waren.

14 Als Abram hoorde, dat zijn broeder gevangen was, zo wapende hij zijnonderwezenen, de ingeborenen van zijn huis, driehonderd en achttien, en hijjaagde hen na tot Dan toe.

15 En hij verdeelde zich tegen hen des nachts, hij en zijn knechten, en sloeg ze; en hijjaagde hen na tot Hoba toe, hetwelk is ter linkerhand van Damaskus.

16 En hij bracht alle have weder, en ook Lot zijn broeder en deszelfs have bracht hijweder, als ook de vrouwen, en het volk.

17 En de koning van Sodom toog uit, hem tegemoet (nadat hij wedergekeerd wasvan het slaan van Kedor-Laomer, en van de koningen, die met hem waren), tothet dal Schave, dat is, het dal des konings.

18 En Melchizedek, koning van Salem, bracht voort brood en wijn; en hij was eenpriester des allerhoogsten Gods.

19 En hij zegende hem, en zeide: Gezegend zij Abram Gode, de Allerhoogste, Diehemel en aarde bezit!

20 En gezegend zij de allerhoogste God, Die uw vijanden in uw hand geleverd heeft!En hij gaf hem de tiende van alles.

21 En de koning van Sodom zeide tot Abram: Geef mij de zielen; maar neem de havevoor u.

22 Doch Abram zeide tot den koning van Sodom: Ik heb mijn hand opgeheven totden HEERE, den allerhoogste God, Die hemel en aarde bezit;

23 Zo ik van een draad aan tot een schoenriem toe, ja, zo ik van alles, dat het uwe is,iets neme! opdat gij niet zegt: Ik heb Abram rijk gemaakt!

24 Het zij buiten mij; alleen wat de jongelingen verteerd hebben, en het deel dezermannen, die met mij getogen zijn, Aner, Eskol en Mamre, laat die hun deelnemen!