2 Corinthiërs 4

0
976
2 Corinthiërs 4
2 Corinthiërs 4
1 Daarom   dewijl wij deze bediening hebben, naar de barmhartigheid, die ons geschied   is, zo vertragen wij niet;
2 Maar wij   hebben verworpen de bedekselen der schande, niet wandelende in arglistigheid,   noch het Woord Gods vervalsende, maar door openbaring der waarheidonszelven   aangenaam makende bij alle gewetens der mensen, in de tegenwoordigheid Gods.
3 Doch   indien ook ons Evangelie bedekt is, zo is het bedekt in degenen, die verloren   gaan;
4 In dewelke   de god dezer eeuw de zinnen verblind heeft, namelijk der ongelovigen, opdat   hen niet bestrale de verlichting van het Evangelie der heerlijkheid vanChristus,   Die het Beeld Gods is.
5 Want wij   prediken niet onszelven, maar Christus Jezus, den Heere; en onszelven, dat   wij uw dienaars zijn om Jezus’ wil.
6 Want God,   Die gezegd heeft, dat het licht uit de duisternis zou schijnen, is Degene,   Die in onze harten geschenen heeft, om te geven verlichting der kennis   derheerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus.
7 Maar wij   hebben dezen schat in aarden vaten, opdat de uitnemendheid der kracht zij van   God, en niet uit ons;
8 Als die in   alles verdrukt worden, doch niet benauwd; twijfelmoedig, doch niet mismoedig;
9 Vervolgd,   doch niet daarin verlaten; nedergeworpen, doch niet verdorven;
10 Altijd de   doding van den Heere Jezus in het lichaam omdragende, opdat ook het leven van   Jezus in ons lichaam zou geopenbaard worden.
11 Want wij,   die leven, worden altijd in den dood overgegeven om Jezus’ wil; opdat ook het   leven van Jezus in ons sterfelijk vlees zou geopenbaard worden.
12 Zo dan, de   dood werkt wel in ons, maar het leven in u lieden.
13 Dewijl wij   nu den zelfden Geest des geloofs hebben, gelijk er geschreven is: Ik heb   geloofd, daarom heb ik gesproken; zo geloven wij ook, daarom spreken wij ook;
14 Wetende,   dat Hij, Die den Heere Jezus opgewekt heeft, ook ons door Jezus zal opwekken,   en met u lieden daar zal stellen.
15 Want al   deze dingen zijn om uwentwil, opdat de vermenigvuldigde genade, door de   dankzegging van velen, overvloedig worde ter heerlijkheid Gods.
16 Daarom   vertragen wij niet; maar hoewel onze uitwendige mens verdorven wordt, zo   wordt nochtans de inwendige vernieuwd van dag tot dag.
17 Want onze   lichte verdrukking, die zeer haast voorbij gaat, werkt ons een gans zeer   uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid;
18 Dewijl wij   niet aanmerken de dingen, die men ziet, maar de dingen, die men niet ziet;   want de dingen, die men ziet, zijn tijdelijk, maar de dingen, die men niet   ziet, zijn eeuwig.