2 Corinthiërs 3

0
978
2 Corinthiërs 3
2 Corinthiërs 3
1 Beginnen   wij onszelven wederom u aan te prijzen? Of behoeven wij ook, gelijk sommigen,   brieven van voorschrijving aan u, of brieven van voorschrijving van u?
2 Gijlieden   zijt onze brief, geschreven in onze harten, bekend en gelezen van alle   mensen;
3 Als die   openbaar zijt geworden, dat gij een brief van Christus zijt, en door onzen   dienst bereid, die geschreven is niet met inkt, maar door den Geest des   levendenGods, niet in stenen tafelen, maar in vlezen tafelen des harten.
4 En zodanig   een vertrouwen hebben wij door Christus bij God.
5 Niet dat   wij van onszelven bekwaam zijn iets te denken, als uit onszelven; maar onze   bekwaamheid is uit God;
6 Die ons   ook bekwaam gemaakt heeft, om te zijn dienaars des Nieuwen Testaments, niet   der letter, maar des Geestes; want de letter doodt, maar de Geest   maaktlevend.
7 En indien   de bediening des doods in letteren bestaande, en in stenen ingedrukt, in   heerlijkheid is geweest, alzo dat de kinderen Israels het aangezicht van   Mozes nietkonden sterk aanzien, om de heerlijkheid zijns aangezichts, die te   niet gedaan zou worden,
8 Hoe zal   niet veel meer de bediening des Geestes in heerlijkheid zijn?
9 Want   indien de bediening der verdoemenis heerlijkheid geweest is, veel meer is de   bediening der rechtvaardigheid overvloedig in heerlijkheid.
10 Want ook   het verheerlijkte is zelfs niet verheerlijkt in dezen dele, ten aanzien van   deze uitnemende heerlijkheid.
11 Want   indien hetgeen te niet gedaan wordt, in heerlijkheid was, veel meer is   hetgeen blijft, in heerlijkheid.
12 Dewijl wij   dan zodanige hoop hebben, zo gebruiken wij vele vrijmoedigheid in het   spreken;
13 En doen   niet gelijkerwijs Mozes, die een deksel op zijn aangezicht legde, opdat de   kinderen Israels niet zouden sterk zien op het einde van hetgeen te niet   gedaanwordt.
14 Maar hun   zinnen zijn verhard geworden; want tot op den dag van heden blijft hetzelfde   deksel in het lezen des Ouden Testaments, zonder ontdekt te worden,hetwelk   door Christus te niet gedaan wordt.
15 Maar tot   den huidigen dag toe, wanneer Mozes gelezen wordt, ligt een deksel op hun   hart.
16 Doch zo   wanneer het tot den Heere zal bekeerd zijn, zo wordt het deksel weggenomen.
17 De Heere   nu is de Geest; en waar de Geest des Heeren is, aldaar is vrijheid.
18 En wij   allen, met ongedekten aangezichte de heerlijkheid des Heeren als in een   spiegel aanschouwende, worden naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd,   vanheerlijkheid tot heerlijkheid, als van des Heeren Geest.