1 Korinthiërs 7

0
964
1 Korinthiërs 7
1 Korinthiërs 7
1 Aangaande   nu de dingen, waarvan gij mij geschreven hebt: het is een mens goed geen   vrouw aan te raken.
2 Maar om   der hoererijen wil zal een iegelijk man zijn eigen vrouw hebben, en een   iegelijke vrouw zal haar eigen man hebben.
3 De man zal   aan de vrouw de schuldige goedwilligheid betalen; en desgelijks ook de vrouw   aan den man.
4 De vrouw   heeft de macht niet over haar eigen lichaam, maar de man; en desgelijks ook   de man heeft de macht niet over zijn eigen lichaam, maar de vrouw.
5 Onttrekt u   elkander niet, tenzij dan met beider toestemming voor een tijd, opdat gij u   tot vasten en bidden moogt verledigen; en komt wederom bijeen, opdat u   desatan niet verzoeke, omdat gij u niet kunt onthouden.
6 Doch dit   zeg ik uit toelating, niet uit bevel.
7 Want ik   wilde, dat alle mensen waren, gelijk als ikzelf ben; maar een iegelijk heeft   zijn eigen gave van God, de een wel aldus, maar de andere alzo.
8 Doch ik   zeg den ongetrouwden, en den weduwen: Het is hun goed, indien zij blijven,   gelijk als ik.
9 Maar   indien zij zich niet kunnen onthouden, dat zij trouwen; want het is beter te   trouwen dan te branden.
10 Doch den   getrouwden gebiede niet ik, maar de Heere, dat de vrouw van den man niet   scheide.
11 En indien   zij ook scheidt, dat zij ongetrouwd blijve, of met den man verzoene; en dat   de man de vrouw niet verlate.
12 Maar den   anderen zeg ik, niet de Heere: Indien enig broeder een ongelovige vrouw   heeft, en dezelve tevreden is bij hem te wonen, dat hij ze niet verlate.
13 En een   vrouw, die een ongelovige man heeft, en hij tevreden is bij haar te wonen,   dat zij hem niet verlate.
14 Want de   ongelovige man is geheiligd door de vrouw, en de ongelovige vrouw is   geheiligd door den man; want anders waren uw kinderen onrein, maar nu zijn   zijheilig.
15 Maar   indien de ongelovige scheidt, dat hij scheide. De broeder of de zuster wordt   in zodanige gevallen niet dienstbaar gemaakt; maar God heeft ons tot   vredegeroepen.
16 Want wat   weet gij, vrouw, of gij den man zult zalig maken? Of wat weet gij, man, of   gij de vrouw zult zalig maken?
17 Doch   gelijk God aan een iegelijk heeft uitgedeeld, gelijk de Heere een iegelijk   geroepen heeft, dat hij alzo wandele; en alzo verordene ik in al de   Gemeenten.
18 Is iemand,   besneden zijnde, geroepen, die late zich geen voorhuid aantrekken; is iemand,   in de voorhuid zijnde, geroepen, die late zich niet besnijden.
19 De   besnijdenis is niets, en de voorhuid is niets, maar de onderhouding der   geboden Gods.
20 Een   iegelijk blijve in die beroeping, daar hij in geroepen is.
21 Zijt gij,   een dienstknecht zijnde, geroepen, laat u dat niet bekommeren; maar indien   gij ook kunt vrij worden, gebruik dat liever.
22 Want die   in den Heere geroepen is, een dienstknecht zijnde, die is een vrijgelatene   des Heeren; desgelijks ook, die vrij zijnde geroepen is, die is een   dienstknecht vanChristus.
23 Gij zijt   duur gekocht, wordt geen dienstknechten der mensen.
24 Een   iegelijk, waarin hij geroepen is, broeders, die blijve in hetzelve bij God.
25 Aangaande   de maagden nu, heb ik geen bevel des Heeren; maar ik zeg mijn gevoelen, als   die barmhartigheid van den Heere gekregen heb, om getrouw te zijn.
26 Ik houde   dan dit goed te zijn, om den aanstaanden nood, dat het, zeg ik, den mens goed   is alzo te zijn.
27 Zijt gij   aan een vrouw verbonden, zoek geen ontbinding; zijt gij ongebonden van een   vrouw, zoek geen vrouw.
28 Maar   indien gij ook trouwt, gij zondigt niet; en indien een maagd trouwt, zij   zondigt niet. Doch dezulken zullen verdrukking hebben in het vlees; en ik   spare ulieden.
29 Maar dit   zeg ik, broeders, dat de tijd voorts kort is; opdat ook die vrouwen hebben,   zouden zijn als niet hebbende;
30 En die   wenen, als niet wenende; en die blijde zijn, als niet blijde zijnde; en die   kopen, als niet bezittende;
31 En die   deze wereld gebruiken, als niet misbruikende; want de gedaante dezer wereld   gaat voorbij.
32 En ik wil,   dat gij zonder bekommernis zijt. De ongetrouwde bekommert zich met de dingen   des Heeren, hoe hij den Heere zal behagen;
33 Maar die   getrouwd is, bekommert zich met de dingen der wereld, hoe hij de vrouw zal   behagen.
34 Een vrouw   en een maagd zijn onderscheiden. De ongetrouwde bekommert zich met de dingen   des Heeren, opdat zij heilig zij, beide aan lichaam en aan geest; maardie   getrouwd is, bekommert zich met de dingen der wereld, hoe zij den man zal   behagen.
35 En dit zeg   ik tot uw eigen voordeel; niet opdat ik een strik over u zou werpen, maar om   u te leiden tot hetgeen wel voegt, en bekwaam is, om den Heere wel aan   tehangen, zonder herwaarts en derwaarts getrokken te worden.
36 Maar zo   iemand acht, dat hij ongevoegelijk handelt met zijn maagd, indien zij over   den jeugdigen tijd gaat, en het alzo moet geschieden; die doe wat hij wil,   hij zondigtniet; dat zij trouwen.
37 Doch die   vast staat in zijn hart, geen noodzaak hebbende, maar macht heeft over zijn   eigen wil, en dit in zijn hart besloten heeft, dat hij zijn maagd zal   bewaren, diedoet wel.
38 Alzo dan,   die haar ten huwelijk uitgeeft, die doet wel; en die ze ten huwelijk niet   uitgeeft, die doet beter.
39 Een vrouw   is door de wet verbonden, zo langen tijd haar man leeft; maar indien haar man   ontslapen is, zo is zij vrij, om te trouwen, dien zij wil, alleenlijk in   denHeere.
40 Maar zij   is gelukkiger, indien zij alzo blijft, naar mijn gevoelen. En ik meen ook den   Geest Gods te hebben.