1 Korinthiërs 6

0
753
1 Korinthiërs 6
1 Korinthiërs 6
1 Durft   iemand van ulieden, die een zaak heeft tegen een ander, te recht gaan voor de   onrechtvaardigen, en niet voor de heiligen?
2 Weet gij   niet, dat de heiligen de wereld oordelen zullen? En indien door u de wereld   geoordeeld wordt, zijt gij onwaardig de minste gerechtzaken?
3 Weet gij   niet, dat wij de engelen oordelen zullen? Hoeveel te meer de zaken, die dit   leven aangaan?
4 Zo gij dan   gerechtzaken hebt, die dit leven aangaan, zet die daarover, die in de   Gemeente minst geacht zijn.
5 Ik zeg u   dit tot schaamte. Is er dan alzo onder u geen, die wijs is, ook niet een, die   zou kunnen oordelen tussen zijn broeders?
6 Maar de   ene broeder gaat met den anderen broeder te recht, en dat voor ongelovigen.
7 Zo is er   dan nu ganselijk gebrek onder u, dat gij met elkander rechtzaken hebt. Waarom   lijdt gij niet liever ongelijk? Waarom lijdt gij niet liever schade?
8 Maar   gijlieden doet ongelijk, en doet schade, en dat den broederen.
9 Of weet   gij niet, dat de onrechtvaardigen het Koninkrijk Gods niet zullen beerven?
10 Dwaalt   niet; noch hoereerders, noch afgodendienaars, noch overspelers, noch   ontuchtigen, noch die bij mannen liggen, noch dieven, noch gierigaards,   nochdronkaards, geen lasteraars, geen rovers zullen het Koninkrijk Gods   beerven.
11 En dit   waart gij sommigen; maar gij zijt afgewassen, maar gij zijt geheiligd, maar   gij zijt gerechtvaardigd, in den Naam van den Heere Jezus, en door den   Geestonzes Gods;
12 Alle   dingen zijn mij geoorloofd, maar alle dingen zijn niet oorbaar; alle dingen   zijn mij geoorloofd, maar ik zal onder de macht van geen mij laten brengen.
13 De spijzen   zijn voor de buik, en de buik is voor de spijzen; maar God zal beide dezen en   die te niet doen. Doch het lichaam is niet voor de hoererij, maar voor   denHeere en de Heere voor het lichaam.
14 En God   heeft ook den Heere opgewekt, en zal ons opwekken door Zijn kracht.
15 Weet gij   niet, dat uw lichamen leden van Christus zijn? Zal ik dan de leden van   Christus nemen, en maken ze leden ener hoer? Dat zij verre.
16 Of weet   gij niet, dat die de hoer aanhangt, een lichaam met haar is? Want die twee,   zegt Hij, zullen tot een vlees wezen.
17 Maar die   den Heere aanhangt, is een geest met Hem.
18 Vliedt de   hoererij. Alle zonde, die de mens doet, is buiten het lichaam, maar die   hoererij bedrijft, zondigt tegen zijn eigen lichaam.
19 Of weet   gij niet, dat ulieder lichaam een tempel is van den Heiligen Geest, Die in u   is, Dien gij van God hebt, en dat gij uws zelfs niet zijt?
20 Want gij   zijt duur gekocht: zo verheerlijkt dan God in uw lichaam en in uw geest,   welke Godes zijn.