1 Korinthiërs 09

0
1012
1 Korinthiërs 09
1 Korinthiërs 09
1 Ben ik   niet een apostel? Ben ik niet vrij? Heb ik niet Jezus Christus, onzen Heere,   gezien? Zijt gijlieden niet mijn werk in den Heere?
2 Zo ik   anderen geen apostel ben, nochtans ben ik het ulieden; want het zegel mijns   apostelschaps zijt gijlieden in den Heere.
3 Mijn   verantwoording aan degenen, die onderzoek over mij doen, is deze.
4 Hebben wij   niet macht, om te eten en te drinken?
5 Hebben wij   niet macht, om een vrouw, een zuster zijnde, met ons om te leiden, gelijk ook   de andere apostelen, en de broeders des Heeren, en Cefas?
6 Of hebben   alleen ik en Barnabas geen macht van niet te werken?
7 Wie dient   ooit in den krijg op eigen bezoldiging? Wie plant een wijngaard, en eet niet   van zijn vrucht? Of wie weidt een kudde, en eet niet van de melk der kudde?
8 Spreek ik   dit naar den mens, of zegt ook de wet hetzelfde niet?
9 Want in de   wet van Mozes is geschreven: Gij zult een dorsenden os niet muilbanden. Zorgt   ook God voor de ossen?
10 Of zegt   Hij dat ganselijk om onzentwil? Want om onzentwil is dat geschreven; overmits   die ploegt, op hoop moet ploegen, en die op hoop dorst, moet zijn   hoopdeelachtig worden.
11 Indien wij   ulieden het geestelijke gezaaid hebben, is het een grote zaak, zo wij het   uwe, dat lichamelijk is, maaien?
12 Indien   anderen deze macht over u deelachtig zijn, waarom niet veel meer wij? Doch   wij hebben deze macht niet gebruikt, maar wij verdragen het al, opdat wij   nietenige verhindering geven aan het Evangelie van Christus.
13 Weet gij   niet, dat degenen, die de heilige dingen bedienen, van het heilige eten? en   die steeds bij het altaar zijn, met het altaar delen?
14 Alzo heeft   ook de Heere geordineerd dengenen, die het Evangelie verkondigen, dat zij van   het Evangelie leven.
15 Maar ik   heb geen van deze dingen gebruikt. En ik heb dit niet geschreven, opdat het   alzo aan mij geschieden zou; want het ware mij beter te sterven, dan   datiemand dezen mijn roem zou ijdel maken.
16 Want   indien ik het Evangelie verkondige, het is mij geen roem; want de nood is mij   opgelegd. En wee mij, indien ik het Evangelie niet verkondig!
17 Want   indien ik dat gewillig doe, zo heb ik loon, maar indien onwillig, de   uitdeling is mij evenwel toebetrouwd.
18 Wat loon   heb ik dan? Namelijk dat ik, het Evangelie verkondigende, het Evangelie van   Christus kosteloos stelle, om mijn macht in het Evangelie niet te misbruiken.
19 Want daar   ik van allen vrij was, heb ik mijzelven allen dienstbaar gemaakt, opdat ik er   meer zou winnen.
20 En ik ben   den Joden geworden als een Jood, opdat ik de Joden winnen zou; dengenen, die   onder de wet zijn, ben ik geworden als onder de wet zijnde, opdat ikdegenen,   die onder de wet zijn, winnen zou.
21 Degenen,   die zonder de wet zijn, ben ik geworden als zonder de wet zijnde (Gode   nochtans zijnde niet zonder de wet, maar voor Christus onder de wet), opdat   ikdegenen, die zonder de wet zijn, winnen zou.
22 Ik ben den   zwakken geworden als een zwakke, opdat ik de zwakken winnen zou; allen ben ik   alles geworden, opdat ik immers enigen behouden zou.
23 En dit doe   ik om des Evangelies wil, opdat ik hetzelve mede deelachtig zou worden.
24 Weet   gijlieden niet, dat die in de loopbaan lopen, allen wel lopen, maar dat een   den prijs ontvangt? Loopt alzo, dat gij dien moogt verkrijgen.
25 En een   iegelijk, die om prijs strijdt, onthoudt zich in alles. Dezen dan doen wel   dit, opdat zij een verderfelijke kroon zouden ontvangen, maar wij een   onverderfelijke.
26 Ik loop   dan alzo, niet als op het onzekere; ik kamp alzo, niet als de lucht slaande;
27 Maar ik   bedwing mijn lichaam, en breng het tot dienstbaarheid, opdat ik niet   enigszins, daar ik anderen gepredikt heb, zelf verwerpelijk worde.